Wij Nederlanders gaan bij elkaar ‘op de koffie’ in plaats van op visite. Als wij vervolgens naar een leeg kopje staren, is het niet altijd vanzelfsprekend dat het kopje door de gastheer of gastvrouw weer bijgevuld wordt. Misschien zijn wij, zoals de Belgen zeggen, toch krenterig. Als échte Nederlander kunnen wij daar prima mee omgaan: ‘Ik zou nog best een bakkie lusten, maar ik vraag er niet om’. Het zit in onze genen en we zijn er trots op.

Wij zijn ook trots op onze cultuur, op onze boerenkool met worst en onze Hollandse Nieuwe. Trots op onze oliebollen, ons pierement, onze kroketten, ons kloteweer en onze deltawerken. Het zijn onze jongens als het Nederlands elftal speelt en het is onze zege als er gewonnen is. Wij zijn trots op onze wallen, onze Goudse kazen en ons patatje oorlog. Trots op onze Johnny Jordaan en tante Leen, onze drop, ons pikketanussie en onze tulpen. Onze gastvrijheid, onze spreekwoorden, zegswijzen, accenten en dialecten. Wij zijn trots op onze ruimhartigheid, onze Jacobse en van Es, onze zware shag en de rest van onze clichés. Trots op onze vrijheid van meningsuiting, ons erfgoed, onze tolerantie, onze tradities, onze gouden koets en op alles wat we hebben, of beter gezegd: ‘nog hebben’. Wij zijn trots op onze havens, onze schone straten en op onze zuiderburen, de Belgen.

Trots op de Belgen? Jazeker. Niet op de Vlaamse frieten en de meer dan ruime keuze uit heerlijke biertjes, maar op de vastberadenheid van onze zuiderburen. Daar, in dat gastvrije België heeft de VN geen zeggenschap over het immateriële erfgoed. Daar worden geen liedjes herschreven. Daar beleven ze nog steeds het Sinterklaasfeest zoals het altijd beleefd is. Gewoon, met ongewijzigde Sinterklaasliedjes en een zooitje (roet)zwarte Pieten. Wat een mooi kinderfeest!

Discriminatie[2]

Volgende week een nieuw praatje